In de buurt van open water zie je in de zomer vaak libellen vliegen. Dat zijn insecten, net als vlinders, bijen en muggen. Je herkent ze aan hun lange achterlijf en enorme ogen.
Libellen hebben twee paar vleugels. Iedere vleugel kan apart bewegen. Hierdoor kunnen ze bijzonder goed vliegen.
Ze kunnen stil in de lucht hangen, opeens versnellen en de hoek omschieten. Ze kunnen zelfs achteruit vliegen. Dankzij hun vliegkunst zijn libellen echte luchtjagers.
Met hun lange poten vangen ze muggen, vliegen en motten uit de lucht. Voor hun voortplanting zijn libellen afhankelijk van water. Na de paring zet het vrouwtje in of bij het water haar eitjes af.
Uit het ei kruipt een libellenlarve. Die leeft lange tijd onder water. Om te kunnen groeien vervelt de larve, net als bij rupsen.
Wanneer het tijd is om volwassen te worden, kruipt een larve uit het water. Boven het water grijpt hij zich stevig vast en droogt op. Dan scheurt de oude huid open en er komt een volwassen libellen uit.
Dit is een gevaarlijk moment, want de libel kan nog niet vliegen. Daarom pompt hij zijn lijf en vleugels meteen op. Zodra dat klaar is, vliegt hij de wijde wereld in.
Vanaf nu leeft hij in de lucht. Bij de meeste soorten duurt dat volwassen leven maar een paar weken of maanden. Daarom zie je ze in de winter niet.
Hun nageslacht zie je pas weer in de lente. Sommige soorten komen zelfs pas na vier jaar boven water.